Ga naar de inhoud

Openbaar Ministerie – Artikel 509hh Wetboek van Strafvordering

De Wet MBVEO geeft de officier van justitie de mogelijkheid een gedragsaanwijzing op te leggen. Dit is uitgewerkt in artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Optocht met fakkels Ter illustratie van het CCV-dossier Wet mbveo.

Op het moment dat iemand een strafbaar feit pleegt, kan met een gedragsaanwijzing meer passend worden gereageerd. In afwachting van het oordeel van de strafrechter, wordt alvast een gedragsaanwijzing opgelegd.

Artikel 509hh lid 2 Sv bevat vier soorten gedragsaanwijzingen. Dit zijn: gebiedsverbod, contactverbod, meldplicht en aanwijzing tot hulpverlening.
 
Deze verschillende gedragsaanwijzingen kunnen met elkaar worden gecombineerd.

Gebiedsverbod

Een gebiedsverbod houdt in dat de officier van justitie de verdachte kan verbieden in een bepaald gebied te komen. Het gebiedsverbod kan betrekking hebben op een straat, zie bijvoorbeeld deze uitspraak ECLI:NL:RBAMS:2017:8807 en ook deze ECLI:NL:RBZWB:2019:5319. In de laatste situatie werd een man verdacht van huiselijk geweld. Het gebiedsverbod dat hij kreeg opgelegd had betrekking op de straat van zijn woning. Daarmee werd het gebiedsverbod tegelijkertijd een huisverbod.
 
Het verbod kan ook gelden voor een bepaalde wijk of buurt, zie deze uitspraak ECLI:NL:RBNHO:2014:9376, waarin het centrum van Alkmaar tot verboden gebied werd aangewezen.
 
Het gebiedsverbod kan zich ook toespitsen op bijvoorbeeld een zorginstelling; zoals in deze zaak aan de hand was: ECLI:NL:RBNHO:2019:3741. De officier van justitie wilde met een gedragsaanwijzing voorkomen dat de verdachte zijn moeder kon bezoeken in de instelling waar zij verbleef.
 
Een gebiedsverbod kan ook bij voetbaloverlast worden opgelegd. Het verbod geldt dan bijvoorbeeld voor het (gebied rondom het) voetbalstadion.
 
De bevoegdheid van de officier van justitie om een gebiedsverbod op te leggen, lijkt op de bevoegdheid van de burgemeester. De burgemeester kan op grond van art. 172a Gemeentewet een gebiedsverbod opleggen bij een verstoring van de openbare orde.
 
Maar let op, want ze kunnen niet beiden tegelijkertijd een gebiedsverbod opleggen voor hetzelfde gebied. Daarom bepaalt artikel 172a lid 5 Gemeentewet dat de burgemeester geen gebiedsverbod voor hetzelfde gebied mag opleggen, als de officier van justitie dat al heeft gedaan. Om die reden moet er overleg zijn tussen gemeente en het OM. Voordat de burgemeester een gebiedsverbod of een groepsverbod oplegt, is het daarom verstandig om eerst met de officier van justitie te overleggen.
 

Contactverbod

De tweede soort gedragsaanwijzing is het contactverbod. Dit houdt in dat de officier van justitie de verdachte kan verbieden om contact te hebben met bepaalde personen. De verdachte mag dan geen fysiek contact opnemen, maar bijvoorbeeld ook niet via de telefoon of de e-mail. Iedere vorm van contact is dus verboden. Een contactverbod kan alleen worden ingezet bij zwaarwegende gevallen. Daar is sprake van als de verdachte zich ernstig belastend gedraagt tegenover een bepaalde persoon of personen (artikel 509hh lid 1 sub Sv). Denk hierbij aan deze zaak over huiselijk geweld: ECLI:NL:RBZWB:2019:5319. Maar het contactverbod kan ook bij andere strafbare feiten worden opgelegd,  zoals bij een bedreiging of mishandeling.
 

Meldplicht

De derde gedragsaanwijzing is de meldplicht. Dit houdt in dat de officier van justitie de verdachte kan opleggen om zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar. Meestal is dit op het politiebureau.
 
De meldplicht kan de officier combineren met  een gebiedsverbod. Denk aan  gedragsaanwijzingen die worden opgelegd aan een overlastgevende voetbalsupporter. De supporter moet zich tijdens de voetbalwedstrijd melden op het politiebureau, en kan daardoor op hetzelfde moment niet in het verboden gebied (zoals het voetbalstadion) zijn. De meldplicht versterkt in zo’n geval het gebiedsverbod.
 

Aanwijzing tot hulpverlening

De vierde gedragsaanwijzing is de aanwijzing tot hulpverlening. De officier van justitie kan de verdachte verplichten hulpverlening te accepteren die het plegen van strafbare feiten voorkomt.
 
De officier van justitie kan de verdachte alleen verplichten om bestaande hulpverlening te accepteren en bestaande afspraken na te komen. Hij kan de verdachte niet verplichten om nieuwe hulpverlening te zoeken of nieuwe behandelingen te starten. Het gaat dus om hulptrajecten die de verdachte al was gestart. Denk hierbij aan behandelingen bij de huisarts of maatschappelijk werkers. Een voorbeeld is een drugsverslaafde die al begonnen is met een afkickprogramma, maar zijn/haar afspraken niet nakomt.

De officier van justitie kan een gedragsaanwijzing opleggen voor de maximale duur van 90 dagen. Het is de bedoeling dat de verdachte binnen deze 90 dagen voor de strafrechter verschijnt. De gedragsaanwijzing wordt dus opgelegd voordat de strafzaak begint. Doet een rechter binnen diezelfde 90 dagen uitspraak in de zaak waarin de verdachte terechtstaat, dan eindigt de gedragsaanwijzing als dat vonnis onherroepelijk wordt.
 
Als er binnen die 90 dagen géén sprake is van een onherroepelijk vonnis, kan de termijn maximaal drie keer met een periode van 90 dagen worden verlengd. Gaat de verdachte in hoger beroep, dan blijft de gedragsaanwijzing gelden. De (verlengde) gedragsaanwijzing kan in totaal maximaal 360 dagen duren.
 
Wordt in de periode van 90 dagen besloten de verdachte toch niet te vervolgen, dan eindigt de gedragsaanwijzing per direct. Deze kan ook niet meer worden verlengd. De rechter heeft trouwens altijd de mogelijkheid om de gedragsaanwijzing te wijzigen of op te heffen.

Er gelden een aantal eisen voor het opleggen van een gedragsaanwijzing. Ten eerste moeten er ernstige bezwaren bestaan tegen een verdachte van een strafbaar feit. Er moet dus een stevige verdenking tegen hem bestaan.
 
Ten tweede moet de officier van justitie het strafbare feit in verband kunnen brengen met een van de drie feiten uit art. 509hh lid 1 Sv.  Het gaat dan om:

  1. een ernstige verstoring van de openbare orde met grote vrees voor herhaling,
  2. belastend gedrag van de verdachte tegen personen of
  3. gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert.

Komt de officier tot de conclusie dat hij ernstige bezwaren heeft en dat een van de drie feiten zich voordeden, dan kan hij een gedragsaanwijzing opleggen.
 

 

Wat is een ernstige verstoring van de openbare orde met grote vrees voor herhaling?

Er is sprake van een ernstige verstoring van de openbare orde op het moment dat een verdachte een ernstig misdrijf pleegt. Maar ook als een gepleegde overtreding een grote invloed heeft op betrokkenen en/of de plaats van de overtreding, spreek je van een ernstige verstoring. Dan gaat het onder meer om bijvoorbeeld stalking, bedreiging en mishandeling. Naast een ernstige verstoring moet er ook een ernstige vrees voor herhaling zijn. Dit is hoe dan ook het geval als het zeer waarschijnlijk of aannemelijk is dat een verdachte een soortgelijk(e) misdrijf of overtreding snel opnieuw pleegt.
 

Wat is belastend gedrag van de verdachte tegen personen?

Bij belastend gedrag tegen personen misdraagt de verdachte zich tegenover een ander waar de ander veel last van heeft. Een extreem geval van dit soort gedrag is bijvoorbeeld bedreiging (ECLI:NL:RBZWB:2019:5319) of mishandeling (ECLI:NL:RBSHE:2011:BP8553).
 

Wat is gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert?

Volgens artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht kan er ook geweld worden gepleegd tegen goederen. Dit kan voor de officier van justitie een reden zijn om een gedragsaanwijzing op te leggen (ECLI:NL:RBSHE:2011:BP8553). Denk aan vernieling of diefstal dat ook gevaar oplevert voor goederen (ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ6210). Van ernstige herhaling is sprake als het zeer waarschijnlijk of aannemelijk is dat een verdachte een soortgelijk(e) misdrijf of overtreding snel opnieuw pleegt.

Stel dat iemand wordt aangehouden voor mishandeling. Waar moet de officier van justitie dan rekening mee houden voor het opleggen van een gedragsaanwijzing?
 

Opleggen en bekendmaking

De officier van justitie moet voor het opleggen van een gedragsaanwijzing aan de wettelijke voorwaarden voldoen. Er moet dus sprake zijn van ernstige bezwaren tegen een verdachte van een strafbaar feit. Ook moet er sprake zijn van een van de drie gevallen genoemd in artikel 509hh lid 1 Sv. In het geval van mishandeling is er bijvoorbeeld de vrees voor ernstig belastend gedrag van de verdachte tegen een persoon.
 
De officier van justitie is niet verplicht om de verdachte te horen voordat hij de gedragsaanwijzing oplegt. Wel moet hij de gedragsaanwijzing schriftelijk bekend maken aan de verdachte. In de gedragsaanwijzing staan de ingangsdatum, de duur en ook de redenen voor de gedragsaanwijzing.
 
De officier van justitie moet bovendien vermelden waarom de gedragsaanwijzing noodzakelijk en doeltreffend is. Omdat de verdachte is aangehouden, wordt de gedragsaanwijzing uitgereikt op het politiebureau. In sommige gevallen kan ook direct een dagvaarding worden uitgereikt. 

Proportionaliteit en subsidiariteit

De officier van justitie moet rekening houden met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De eis van proportionaliteit houdt in dat er een evenwicht moet bestaan tussen de ernst van het strafbare feit en de mate waarin de gedragsaanwijzing de vrijheid van de verdachte beperkt. De officier van justitie moet bovendien onderbouwen waarom de gedragsaanwijzing noodzakelijk en doeltreffend is. De eis van subsidiariteit houdt in dat de officier van justitie moet motiveren of er geen minder vergaande vrijheidsbeperking voor handen is.
 

Dossiervorming

Om het besluit voor een gedragsaanwijzing goed te kunnen motiveren, heeft de officier van justitie voldoende gegevens nodig. Stukken die zijn besluit kunnen onderbouwen zijn bijvoorbeeld processen-verbaal van aangiften, getuigenverhoren en mutatierapporten van de politie. Deze moet de officier allemaal in het procesdossier opnemen, zodat de rechter een eigen afweging kan maken.
 
Wanneer het dossier bepaalde stukken niet bevat, kan dit fataal zijn. Zo werd in de zaak ECLI:NL:RBSHE:2011:BP8553 de gedragsaanwijzing beëindigd, omdat de rechter niet beschikte over het proces-verbaal van de politie. En in de uitspraak ECLI:NL:RBZWB:2019:349 werd de gedragsaanwijzing zelfs vernietigd, omdat de officier van justitie en de verdediging niet beschikten over het procesdossier. Het is dus essentieel dat de officier van justitie de stukken aanlevert en het besluit goed kan motiveren. 

Wat is het gevolg van het niet naleven van een gedragsaanwijzing?

Het overtreden van de gedragsaanwijzing is een strafbaar feit. Wanneer de officier van justitie een gedragsaanwijzing oplegt op grond van art. 509hh lid 1 sub b en de verdachte overtreedt deze aanwijzing, dan is dat een strafbaar feit in de zin van art. 184a Sr. In de andere gevallen levert de overtreding van de gedragsaanwijzing een strafbaar feit op in de zin van art. 184 Sr op.
 

Wat kan een verdachte doen die het niet eens is met de gedragsaanwijzing?

Een verdachte die het niet eens is met de gedragsaanwijzing, kan in beroep gaan bij de rechtbank. De rechter toetst dan of voldaan is aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de gedragsaanwijzing. Daarnaast kijkt de rechter of het voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ten slotte toetst de rechter of de formaliteiten zijn nageleefd.

Jurisprudentie OM

Vanuit zijn bevoegdheid uit art. 509hh Wetboek van Strafvordering kan een officier van justitie 3 soorten gedragsaanwijzingen opleggen: gebiedsverbod, contactverbod en een aanwijzing tot hulpverlening. Het combineren van gedragsaanwijzingen is ook mogelijk. Bovendien is de jurisprudentie heel duidelijk over het belang van (goede) dossierstukken.

1. Gebiedsverbod

De jurisprudentie in deze categorie gaat over het opleggen van een gebiedsverbod door de officier van justitie bijvoorbeeld voor bedreiging of mishandeling. Uit de jurisprudentie wordt duidelijk dat de officier van justitie rekening moet houden met de proportionaliteit van de gedragsaanwijzing.

2. Contactverbod

De jurisprudentie in deze categorie gaat over het opleggen van een contactverbod door de officier van justitie, bijvoorbeeld voor belaging of mishandeling.

3. Aanwijzing tot hulpverlening

De jurisprudentie in deze categorie gaat over het opleggen van een aanwijzing tot hulpverlening. Zo kan een verdachte verplicht worden zich te laten behandelen. De officier van justitie kan deze maatregel bijvoorbeeld opleggen in een situatie van huisvredebreuk.

4. Combinatie van gedragsaanwijzingen

Uit de jurisprudentie blijkt dat de officier van justitie gedragsaanwijzingen kan combineren. Zo kan hij bijvoorbeeld tegelijk een gebiedsverbod en een contactverbod opleggen. Bijvoorbeeld bij een mishandeling of een bedreiging.

5. Het belang van dossierstukken

Deze categorie in de jurisprudentie toont het grote belang van dossierstukken aan. De officier van justitie moet het procesdossier tijdig overleggen in een procedure. Wanneer het proces-verbaal ontbreekt, verklaart de rechter het beroep van de verdachte meestal gegrond.

Relevante jurisprudentie voor het OM

Ben je op zoek naar relevante jurisprudentie voor het Openbaar Ministerie? In de zoekfunctie selecteer je ‘OM’. De ‘combinatie van gedragsaanwijzingen’ en ‘belang van dossierstukken’ vind je niet als apart filter terug. Zij komen in de verschillende zaken terug, en kun je vinden als je kiest voor de soort gedragsaanwijzing, bijvoorbeeld gebiedsverbod, contactverbod of aanwijzing tot hulpverlening.