Achtergrond van wapens onder Rotterdamse jongeren
Uit dit onderzoek wordt de belangrijke rol van social media en online interactie bij wapengeweld bevestigd.

‘Het is een probleem, maar niet voor mij’ is een onderzoek van de Erasmus Universiteit naar de achtergronden en mogelijke oorzaken van wapenbezit en wapengebruik onder jongeren in Rotterdam, met speciale aandacht voor de wisselwerking met online jeugdcultuur. De onderzoekers wilden weten hoeveel jongeren (zowel jongens als meisjes) wapens bezitten, dragen en gebruiken, wat de aard en herkomst is van die wapens en welke redenen en motivaties jongeren zelf geven voor betrokkenheid bij wapens. Vervolgens wilden ze nagaan welke mogelijk verklarende factoren samenhangen met wapens en wapengeweld onder Rotterdams jongeren. Het gaat daarbij om risicofactoren bij de jongeren zelf, maar ook in hun omgeving, en ook de relatie met straatcultuur en online activiteiten. Ze wilden ook in gesprek met jongeren zelf en van hen horen hoe zij denken over wapens en wapengeweld in hun directe leefomgeving.
Aanbevelingen voor beleid en praktijk
Welke lessen hebben de onderzoekers nu geleerd uit dit onderzoek die van belang zijn voor beleid en praktijk op het gebied van wapens en jongeren? Aan het eind van dit onderzoek formuleerden de onderzoekers een aantal algemene inzichten met betrekking tot de huidige aanpak van wapens onder jongeren en meer in het algemeen het beleid op dit terrein. Deze zullen in de praktijk moeten worden ‘vertaald’ naar specifieke werkwijzen en handelwijzen.
Bestaande aanpakken van wapens en wapengeweld, zoals het Actieplan Wapens en Geweld in Nederland en de verschillende beleidsprogramma’s ter bestrijding van knife crime, richten zich op een breed scala aan maatregelen, zowel preventief als repressief. De bevindingen uit dit onderzoek bieden volgens de onderzoekers aanknopingspunten om deze aanpakken aan te scherpen en meer toe te spitsen op de werkelijke problematiek.
Hieronder volgen een beperkt aantal aanbevelingen en suggesties die de onderzoekers op basis van dit onderzoek verantwoord achten.
Voorlichtingscampagnes en andere maatregelen zijn meer kansrijk en zinvol, als die zich richten op jongeren met een verhoogd risico. Specifiek jongeren die het gebruik van wapens acceptabel vinden en mogelijk al betrokken zijn geweest bij geweldsincidenten waarbij messen of andere wapens zijn gebruikt. Het is hierbij relevant om aan te sluiten bij de taal van de jongeren, en de context van de straat. Dat kan door bijvoorbeeld ‘credible messengers’ in te zetten, rolmodellen met vergelijkbare achtergronden en ervaringen als de risicogroep waar het om gaat.
Jongeren zouden ook zelf een rol kunnen spelen bij campagnes gericht op risicogroepen. Daarbij zou ingespeeld kunnen worden op de onder sommige jongeren geldende perceptie dat messen kinderachtig, schaamtevol en zielig zouden zijn. Het gros van de jongeren heeft nu geen wapens en moet daar ook niks van hebben. Voor hen is het genoeg te weten dat het verboden en gevaarlijk is. De hedendaagse jeugd lijkt hier inmiddels voldoende van doordrongen. Dat is mogelijk een gunstig gevolg van eerdere campagnes, maar past ook binnen de trend van dalende jeugdcriminaliteit in het algemeen in Nederland sinds ongeveer 2007.
In ieder geval lijkt een brede campagne gericht op alle 146 jongeren in Rotterdam nu niet nodig te zijn. Sterker nog, dit kan zelfs een averechts effect hebben en resulteren in meer gevoelens van onveiligheid onder jongeren. Een deel van de Rotterdamse jongeren in deze studie baseert zijn of haar kennis immers op de beeldvorming over wapens en geweld in de media.
Uit het onderzoek komt naar voren dat een deel van de jongeren zich onveilig voelt en in sommige gevallen concreet wordt bedreigd of ervaring heeft met soms ernstige geweldsincidenten. Dit is een belangrijke motivatie voor het dragen van wapens bij een deel van de jongeren in Rotterdam. Voor deze jongeren is het van belang om een laagdrempelig contact te hebben waar zij hun zorgen kwijt kunnen, bedreigingen of conflicten anoniem kunnen melden en gesteund kunnen worden om uit mogelijk bedreigende situaties te ontsnappen.
Dit is niet per definitie eenvoudig: het gaat deels om jongeren die van zichzelf al minder conventioneel zijn en mogelijk ook minder vertrouwen hebben in de politie, docenten en andere officiële instanties. Het is zoeken naar contactpersonen en mogelijkheden die dichter bij deze jongeren zelf staan, mogelijk via jongerenwerk of via initiatieven vanuit jongeren zelf.
Het bieden van mogelijkheden voor het melden van conflicten is in het bijzonder van belang omdat uit onderhavig onderzoek duidelijk wordt dat aan veel incidenten met wapens een opbouw van een conflict vooraf is gegaan. Door jongeren de mogelijkheid te bieden reeds in een eerder stadium van een conflict hiervan melding te maken, kunnen mogelijk (ernstige) geweldsincidenten worden voorkomen.
Vanuit beleid en media is er veel aandacht geweest voor maatregelen met betrekking tot wapens die zijn gericht op de beschikbaarheid van wapens, zoals verkoopverboden en inzamelingsacties. Uit dit onderzoek komt echter naar voren dat het wel of niet kunnen verkrijgen van wapens geen belangrijke overweging is bij het dragen of gebruiken daarvan. De meeste jongeren met messen en andere wapens hebben die op een andere manier verkregen dan via een gewone winkel.
Jongeren die wapens dragen hebben daar vaak intrinsieke motivaties voor, die te maken hebben met algemene of concrete onveiligheid. En bij de groep jongeren die wapens gebruikt, is er sprake van een complexe achterliggende problematiek in de persoonlijkheid, opvattingen over geweld en de situatie thuis en in de vriendengroep. Maatregelen die vooral zijn gericht op de beschikbaarheid van wapens zijn niet gericht op deze problemen en daarom lijkt er op voorhand geen groot effect van te verwachten.
Op basis van eerder verricht onderzoek is het ook nog niet duidelijk hoe effectief maatregelen zijn om de beschikbaarheid van wapens tegen te gaan (zie o.a. Krüsselmann e.a., 2021; World Health Organization, 2010). In een overzichtsstudie uit de Verenigde Staten werd geconcludeerd dat inzamelingsacties van vuurwapens geen statistisch significant effect hebben op vuurwapengeweld en wettelijke bepalingen slechts een klein effect (Makarios & 147 Pratt, 2012). In enkele studies in Europese landen werd een beperkt en kortdurend effect gevonden op wapencriminaliteit van inzamelingsacties van wapens (World Health Organization, 2010). Andere studies vonden geen effect van programma’s met vooral mediacampagnes, inzamelingsacties en preventief fouilleren om messencriminaliteit tegen te gaan (zie het recente overzicht van Browne e.a., 2022). Kortom, er is weinig evidentie dat dit soort algemene maatregelen sterk effectief zijn.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat er met de kleine groep jongeren die wapens ook daadwerkelijk hebben gebruikt veel aan de hand is. Deze groep lijkt zich deels van de samenleving af te keren, geweld en wapens acceptabel te vinden om zowel de eigen veiligheid als de verbondenheid met de buurt mee te verdedigen, en vaak op te groeien in problematische opvoedingssituaties en achterstand. Dit betreft complexe problematiek, waarop alleen met veel inspanningen en investeringen winst valt te boeken. Hiervoor is sociaal beleid nodig dat de leefomstandigheden in de gezinnen ondersteunt in combinatie met voldoende jeugdhulp en ondersteuning bij opvoeding en gedragsproblemen.
Voor de bestaande groep jongeren die wapens gebruiken en mogelijk nog verder betrokken zijn bij criminele activiteiten, zullen intensieve interventies nodig zijn. Buitenlands onderzoek naar interventies met betrekking tot wapengeweld onder jongeren laat zien dat het meeste effect verwacht kan worden van intensieve maatregelen die zijn gericht op de sociale problemen van daders en de gemeenschappen waarin zij wonen (‘community oriented’ programma’s; zie o.a. World Health Organization, 2010; Makarios & Pratt, 2012). Bij dit soort programma’s is er sprake van een mix van maatregelen en van samenwerking tussen overheidsinstanties als de politie, gezondheidszorg en jeugdwerk (zie ook Corsaro & Garrell, 2009; McGarrel e.a., 2009). Ook zijn er voorbeelden van interventies die specifiek zijn gericht op jongeren die al betrokken waren bij messen of andere wapens (Braga e.a., 2001; Williams et al., 2014). Deze programma’s bevatten een combinatie van enerzijds sociale steun, hulp en begeleiding en anderzijds een strenge benadering van het wapenbezit bij deze jongeren.
Veel van de onderzochte steekincidenten komen voort uit conflicten die escaleren. Soms ontstaan geweldsincidenten met wapens uit het niets en lijken ze totaal onnodig, maar vaak gaat het ook om conflicten binnen het gezin of de relatie, of om conflicten tussen bekenden of buurtbewoners die al lang sluimeren. Hier ligt een mogelijk aanknopingspunt voor preventie via het versterken van conflictoplossende vermogens van jongeren. Dat kan via voorlichting van ouders, maar die zijn vaak moeilijk bereikbaar of aanspreekbaar in een grote stad als Rotterdam.
Het ligt meer voor de hand om hier binnen het onderwijs aandacht aan te besteden en al op jonge leeftijd te oefenen met het bespreekbaar maken en op een goede manier oplossen van ruzies en ergernissen. Daartoe zouden scholen wellicht geholpen kunnen worden met een aanbod van lesprogramma’s of specifieke ondersteuning voor jongeren die extra moeite hebben met het oplossen van conflicten.
Bij het beter kunnen oplossen van conflicten ligt ook een taak voor het jongerenwerk en de politie (buurtagenten) die dicht bij bewoners staan en zicht hebben op de dagelijkse dynamiek in een buurtomgeving. Zij kunnen snel reageren op incidenten en dreigingen met geweld onder bewoners en kunnen proberen conflicten in de kiem te smoren of hierbij te mediëren.
Jongeren hebben vaak goed zicht op welke problemen er spelen in hun buurt en onder hun leeftijdsgenoten. Zij spreken elkaars taal en maken gebruik van de online communicatiemogelijkheden waarmee beleidsmakers minder bekend zijn. Uit dit onderzoek komt ook naar voren dat jongeren goed in staat zijn om hun weg te vinden in de stad en geweld te ontwijken of risico’s te verminderen.
Door ontmoetingen met jongeren (zoals inmiddels ook af en toe gebeurt binnen het programma Geweldig Rotterdam) te continueren en structureel vorm te geven, is het mogelijk om beter zicht te houden op trends en ontwikkelingen met betrekking tot wapens en geweld. Tegelijk werd tijdens de focusgroepen duidelijk dat jongeren het fijn vinden om het met elkaar – en met de interviewers – te hebben over deze thema’s. Dit mes snijdt zodoende aan twee kanten: met jongeren in gesprek gaan over wapens en geweld leert ons meer over dit fenomeen en biedt jongeren tegelijk de mogelijkheid om hun gedachten hierover met elkaar en met professionals te delen.
Een manier om dit meer structureel vorm te geven zou zijn door periodiek een jongerenpanel te organiseren (al dan niet online) waar met kleine groepjes jongeren van verschillende scholen en buurten in Rotterdam het gesprek wordt gevoerd over hun leefwereld, waarin ook wapens, onveiligheid en buurtproblemen aan de orde kunnen komen.
Uit dit onderzoek wordt de belangrijke rol van social media en online interactie bij wapengeweld bevestigd. We vonden niet dat drillrap of andere uitingen van jeugdcultuur of straatcultuur direct leiden tot het dragen en gebruiken van wapens. Wel bleek de online wereld voor jongeren verweven met de offline wereld bij het ontstaan en escaleren van conflicten. Het is daarom van belang om niet alleen ogen en oren te hebben in de buurt en op straat, maar ook weet te hebben van wat er online gebeurt onder jongeren, met name bij jongeren en groepen met een verhoogd risico. Daarvoor is het nodig om een informatiepositie op te bouwen, zoals dat bijvoorbeeld al enige tijd gebeurt via het (online) jongerenwerk in de gemeente.