Veelgestelde vragen certificatie BMI

Het certificatieschema verwijst op een aantal plaatsen naar normen. Bijvoorbeeld: in hoofdstuk 2, dat verwijst naar specifieke delen van NEN 2535 (schema Leveren BMI), of naar NEN 2654-1 (schema Onderhoud BMI). Verder wordt in de eind- en toetstermen voor projecteringsdeskundige en onderhoudsdeskundige voorgeschreven dat deze betrokkenen bij aanleg of onderhoud van brandmeldinstallaties deze normen moeten kennen.
Het is belangrijk dat iedereen het over dezelfde normen en over dezelfde versie van de norm heeft. Om deze reden is er in paragraaf 6.3 een overzicht opgenomen van de normen die in het schema worden genoemd, en waarover certificatie-instellingen en certificaathouders moeten beschikken.
Als een norm in 6.3 staat, betekent dat niet dat hij ook altijd voor alle opdrachtgevers van toepassing is. Voorbeeld 1: NEN-EN 45011 is wel (volledig) van toepassing voor certificatie-instellingen, maar niet voor leveranciers van brandmeldinstallaties, en ook niet voor opdrachtgevers. Voorbeeld 2: voor leveranciers van brandmeldinstallaties zijn de paragrafen uit NEN 2535 van toepassing die in hoofdstuk 2 zijn aangewezen; dat betekent dat niet de hele NEN 2535 gebruikt wordt voor certificatie, alleen de aangewezen delen!
Onderhoud met CCV-onderhoudscertificaat moet worden uitgevoerd volgens de paragrafen van NEN 2654 zoals bepaald in 2.2 van het certificatieschema. Als onderhoudsbedrijf en opdrachtgever overeenkomen om het onderhoud anders uit te voeren dan de norm voorschrijft, mag dat, maar dan zonder onderhoudscertificaat.
In het Rapport van Onderhoud (RvO) kun je een adviesdatum opnemen voor het volgende onderhoud. Jouw advies kun je baseren op de specificaties en/of onderhoudsvoorschriften van de fabrikant of op wat volgens jou gebruikelijk is.
Nee. Het CCV beheert de certificatieschema’s voor brandmeldinstallaties. In de certificatieschema’s staan de eind- en toetstermen.
De certificatie-instellingen bepalen welke diploma’s van welke exameninstellingen kunnen worden gebruikt voor de kwalificatie volgens de certificatieschema’s.
Dat kan als de hoofdbrandmeldcentrale ook een certificaat van levering heeft. De kwaliteit van de hoofdbrandmeldcentrale is van belang voor een aangesloten brandmeldcentrales, daarom kan je geen certificaat afgeven als de hoofdbrandmeldcentrale geen certificaat heeft.
Het branddetectiebedrijf moet bij onderhoud met een meting vaststellen of de accubatterij nog voldoende capaciteit heeft. Doorgaans geven leveranciers van de accubatterijen aan dat de levensduur van accubatterijen 4 à 5 jaar is. Het is van belang de datum van de plaatsing van de accubatterijen op de accubatterij te vermelden en op te nemen in het rapport van oplevering.
Een certificaat volgens het CCV-certificatieschema voor leveren van brandmeldinstallaties kan niet, maar een onderhoudscertificaat volgens het CCV-certificatieschema voor onderhoud van brandmeldinstallaties kan wel. Een brandmeldinstallatie zonder certificaat volgens het CCV-certificatieschema voor leveren van brandmeldinstallaties kan een inspectiecertificaat krijgen, als de brandbeveiliging doeltreffend is.
In een certificaat volgens het CCV-certificatieschema voor leveren van brandmeldinstallaties verklaart het branddetectiebedrijf dat de brandmeldinstallatie is ontworpen, aangelegd en opgeleverd in overeenstemming met een recente versie van NEN 2535. Een bestaande brandmeldinstallatie volgens NEN 2535:1996 kan niet voldoen aan de bepalingen uit de recente NEN 2535, en een branddetectiebedrijf kan niet met terugwerkende kracht verklaren dat de brandmeldinstallatie volgens de norm is aangelegd. Daarom is een certificaat volgens het CCV-schema voor leveren van brandmeldinstallaties niet mogelijk.
Een brandmeldonderhoudsbedrijf kan de bestaande brandmeldinstallatie onderhouden volgens het CCV-schema voor onderhoud van brandmeldinstallaties, ook als de brandmeldinstallatie geen certificaat van leveren heeft.
De opdrachtgever voor het installatiewerk bepaalt waar functiebehoud moet worden toegepast en volgens welke methode (volgens bijlage B, C en/of D van NPR 2576). Het installatiebedrijf bepaalt op basis van de methode welke oplossing of combinatie van oplossingen moet worden gebruikt voor het functiebehoud volgens NPR 2576 en NEN 2535 / NEN 2575. Als de informatie over de methode van functiebehoud ontbreekt, kan het installatiewerk niet worden opgeleverd met een attest.
Als een branddetectiebedrijf opdrachtgever is, is het branddetectiebedrijf verantwoordelijk voor het totale product. Bij ontbreken van informatie over het toegepaste functiebehoud moet het branddetectiebedrijf zelf onderzoeken of het installatiewerk bij de projectie past en conform NPR 2576 en NEN 2535 / NEN 2575 is.