Ga naar de inhoud

Aanpak aantreffen drugslabs en dumpingen

Het is belangrijk dat de vondstenvan drugslabs en -dumpingen op uniforme wijzen door alle betrokken instanties behandeld worden.

Politie, hond en betrokkenen bij drugsafval.

De laatste jaren is het aantal synthetische drugsafvaldumpingen en de vondst van synthetische druggerelateerde productiestoffen en productielabs toegenomen. Een dumping van drugsafval is goed te herkennen. Vaak ligt het afval in kunststof of metalen vaten, jerrycans en soms ook gasflessen langs de weg, in het bos of in het open veld. Soms ligt het afval in een uitgebrande auto en is het nog gevaarlijker. > Lees wat je kunt doen bij het aantreffen van een drugslab of -dumping.

Gelet op mogelijke gevaren die deze vondsten kunnen meebrengen voor het milieu en de volksgezondheid en de hoge (opruim)kosten die deze vondsten vaak met zich meebrengen, is het belangrijk dat de vondsten op uniforme wijzen door alle betrokken instanties behandeld worden.

Om te voorkomen dat de betrokken partijen op zoek moeten gaan naar de volgende stap in het proces, de juiste persoon of organisatie is het belangrijk om een standaardwerkwijze op te stellen. Hierdoor wordt de kwaliteit van het handelen van de betrokken organisaties hoger en kan er efficiënter gewerkt worden. Werkwijze bij aantreffen dumpingen en drugslabs:

De ontdekker neemt altijd contact op met de meldkamer en de eigenaar van de grond en/of opstallen. Als er sprake is van een dumping om of nabij oppervlaktewater wordt er ook afstemming gezocht met de waterbeheerder.

Veiligstellen locatie

De brandweer beoordeelt of de veiligheid van mens en dier in het geding is. Ook beoordeelt de brandweer de gevolgen voor het milieu en treft zo nodig maatregelen, rekening houden met opsporingsaspecten.

Veiligstellen sporen

De politie zorgt voor de openbare orde en veiligheid en beoordeelt de aanwezigheid van opsporingsaspecten. In afstemming met de politie neemt de verantwoordelijk toezichthouder of boa contact op met de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO). De LFO bepaalt aan de hand van ‘inzetcriteria dumpingen’ of zij ter plaatse komen.

Wel ter plaatse: Bij het aantreffen van een productieplaats voor synthetische drugs komt de LFO altijd ter plaatse. Bij monstername van de afvalstoffen door de LFO worden deze aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).

Niet ter plaatse: Als de LFO niet ter plaatse komt, worden de afvalstoffen door een bedrijf dat gespecialiseerd is in het opruimen van drugsafval afgevoerd naar een opslagdepot voor chemische afvalstoffen. Medewerkers van het bedrijf kunnen monsters nemen die voor onderzoek opgestuurd worden naar het NFI.

Bepalen van de aanpak en infomeren van belanghebbenden

Politie, brandweer en gemeente bepalen in overleg de vervolgstappen, zoals het eventueel aangifte doen en het verzorgen van de communicatie.

Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het verzamelen en afvoeren van het drugsafval en het herstellen van de schade. Het verwijderen van het drugsafval moet door een geaccrediteerde afvalinzamelaar gedaan worden. Het transport moet plaatsvinden volgende de bepalingen van de ADR. Door of op verzoek van de politie kan het drugsafval worden opgeslagen in verband met sporenonderzoek.

Het afval van de dumping wordt afgevoerd naar een afvaldepot voor chemische afvalstoffen en/of een erkend afvalverwerkingsbedrijf.

De toezichthouder registreert de bevindingen. Het is belangrijk dat dit op een eenduidige manier gebeurt. Belangrijke gegevens zijn: de locatie van de plaats delict, de eigenaar van de grond(en)/opstal(len), overtreder (indien bekend), bevoegd gezag, betrokken toezichthouder/boa, analyserapport aangetroffen drugsafval, rapport van bevindingen van de meting die de brandweer ter plaatse heeft gedaan, proces-verbaal van de bevindingen, betrokken instanties, kosten voor het opruimen, afvoeren en verwerken van het drugsafval, kosten voor bodemsanering.

Deze gegevens stuurt de toezichthouder aan de behandelend juridisch medewerker, meestal van het team Vergunningen en Handhaving.

De sanering van de grond gebeurt in opdracht van het bevoegd gezag door een milieukundig adviesbureau. Het milieukundig adviesbureau schakelt een aannemer in. Het bevoegd gezag ziet toe dat de sanering op correcte wijze gebeurt.

Betrokken partijen

Na het ontdekken van een drugslab of drugsafvaldumping spelen een aantal organisaties een rol:

Bij het ontdekken van een drugsafvaldumping of productieplaats moet er altijd een melding worden gedaan bij de meldkamer. Deze zorgt ervoor dat de juiste organisaties de melding ontvangen, zodat het werkproces opgestart kan worden.

De politie is belast met het handhaven van de wetten van het land, het bewaren van de openbare orde en het verlenen van hulp. Ook is de politie de opsporingsdienst voor het Openbaar Ministerie. De politie heeft taken als de plaats delict veiligstellen, de aanwezigheid van opsporingsaspecten beoordelen, onderzoek uit (laten) voeren en andere organisaties inlichten.

Er zijn verschillende onderdelen van de politie bij drugsafvaldumpingen/drugslabs betrokken:

  • Het basisteam van de betreffende regionale eenheid is verantwoordelijk voor de eerste acties. Het basisteam beoordeelt de situatie ter plaatse op veiligheid (primair) en opsporingsaspecten (secundair).
  • De officier van dienst (Ovd-P) is de aangewezen functionaris die de regie heeft.
  • De politie kan de Landelijke Faciliteit Ondersteuning en Ontmantelen (LFO) inschakelen. De LFO is beschikbaar om bij het ontdekken van bijzondere drugsafvaldumpingen of bij het aantreffen van een drugslab of opslagplaats te ondersteunen bij de ontmanteling. De LFO geeft ook desgevraagd (op afstand) advies over de ontmantelingsfase. Het helpt om, naast de beschrijving van de omgevingssituatie, foto’s van de plaats delict mee te sturen. De LFO kan op aanvraag de aangetroffen stoffen bemonsteren.

Het NFI is het laboratorium waar meestal in opdracht van de politie of het Openbaar Ministerie sporen bij een misdrijf of een vermoeden van een misdrijf worden onderworpen aan forensisch onderzoek. Het NFI kan voor de politie en de LFO analyses uitvoeren van de bemonsterde stoffen. Het NFI kan ook door bedrijven of particulieren gevraagd worden om de analyses uit te voeren. De onderzoeksresultaten kunnen bijdragen aan de bewijslast/bewijsmiddelen binnen het strafrecht. Het landelijke karakter en de daaraan gekoppelde onderzoekscapaciteit betekent dat het aanbieden van monsters slechts in beperkte mate mogelijk is.

De brandweer houdt zich bezig met het redden van mens en dier, het voorkomen van brand en het verlenen van hulp bij ongevallen en incidenten. Daarnaast houdt de brandweer zich bezig met voorlichting, controle en preventieve maatregelen met betrekking tot brandbestrijding en rampenbestrijding. De brandweer is onderdeel van de veiligheidsregio.

Zodra de brandweer bij de plaats delict arriveert, bepaalt zij of de veiligheid en de risico’s voor de aanwezigen en de omgeving voldoende is afgedekt. De officier van dienst brandweer (ovd-b) is hiervoor verantwoordelijk, al dan niet ondersteund door de Adviseur Gevaarlijke Stoffen (AGS). Als er sprake is van gevaar, heeft de brandweer de verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen. Ook moet de brandweer zorgen voor de stabilisatie van het afval, ook al heeft dat nadelige gevolgen voor aanwezige sporen. Veiligheid heeft de prioriteit. De brandweer brengt advies uit aan het bevoegd gezag over de veiligheidsaspecten bij een ontmanteling van een locatie.

De burgemeester is het bevoegd gezag voor het handhaven van de openbare orde. De politie en/of de brandweer ondersteunen de burgemeester hierbij. Zij zetten onder andere het gebied rond de vervuiling af, zodat het publiek niet wordt blootgesteld aan gevaar.

Vaak is het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van milieuwetgeving. Het gaat hierbij dan om de milieuverontreiniging, het afvoeren van gedumpt afval en het herstellen van de milieuvervuiling. In enkele gevallen kan het provinciebestuur of het rijksbestuur het bevoegd gezag zijn.

Overigens kunnen taken ook gemandateerd zijn aan de Omgevingsdienst.

De gemeente kan met de volgende 2 zaken te maken hebben:

  1. De burgemeester heeft de wettelijke taak om de openbare ruimte en veiligheid te bewaken en in voorkomende gevallen in te grijpen. Om die reden is de burgemeester meestal het bevoegd gezag. De officier van dienst bevolkingszorg (ovd-bz) is in deze situaties het aanspreekpunt. Daarnaast is ook de toezichttaak bij het vermoeden of aantonen van een productieplaats voor synthetische drugs van belang. Deze taak komt voort uit het omgevingsrecht.
  2. De gemeente kan als eigenaar van onroerend goed te maken krijgen met drugsafvaldumpingen en met opslag- en productieplaatsen voor synthetische drugs.

Drugsafvaldumpingen doen zich regelmatig voor in natuur- en recreatiegebieden, bij openbare wegen in het buitengebied, in watergangen en kanalen, in greppels en sloten, maar ook in rioleringen in woonwijken. Die situatie komt ook voor bij particulieren, al dan niet op afgebakend terrein. De eigenaar heeft de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. Jurisprudentie wijst echter uit dat de eigenaar niet altijd verantwoordelijk gehouden kan worden om de opruimkosten van het drugsafval te betalen. Bij het aantreffen van een productieplaats voor synthetische drugs ligt dat anders.

Er vindt overleg plaats tussen de gemeente en de eigenaar van de grond (met opstal(len)). De gemeente adviseert over en/of bevordert dat de taken uitgevoerd kunnen worden en vertrouwt op medewerking van de eigenaar. Een belangrijk aspect is het opruimen en afvoeren van het drugsafval en het doen van aangifte. Na het afronden van het incident bij de plaats delict, inclusief het doen van aangifte, draagt de gemeente zorg voor de coördinatie van het vervolg, waaronder terugmelding richting eigenaar van de verdere afhandeling.

Subsidieregeling opruiming drugsafval
Het opruimen van drugsafval kan veel geld kosten, zeker wanneer bijvoorbeeld de bodem onderzocht en gesaneerd moet worden. Om gedupeerden te compenseren in de kosten, is er de provinciale Subsidieregeling opruiming drugsafval.

De provincie kan de rol hebben van eigenaar van het terrein of de betreffende openbare wegen waar de afvalstoffen zijn aangetroffen. In zo’n geval gelden dezelfde zaken als bij het kopje ‘Eigenaar’. Als er door een drugsafvaldumping bodemverontreiniging is ontstaan, moet die bij de provincie gemeld worden. De provincie neemt vervolgens contact op met de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst handelt de bodemverontreiniging verder af.

Als er sprake is van een dump bij of in oppervlaktewater, ligt het bevoegd gezag bij de waterbeheerder:

  • Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor rijkswateren, vaarwegenbeheer, hoofdwaterwegen en de grote rivieren.
  • Het waterschap is verantwoordelijk voor het regionale waterbeheer, veilige dijken (waterkeringenzorg), waterkwantiteitsbeheer (voldoende water), waterkwaliteitsbeheer (schoon water). Lozingen op de riolering kunnen de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallaties verstoren en hiermee de taak van het waterschap ondermijnen.

De waterbeheerders moeten effectief optreden bij een calamiteit om de schade voor volksgezondheid en het milieu te beperken. Naast de gebruikelijke inspecteurs van de waterbeheerders die kunnen optreden met bestuursrechtelijke procedures (aanschrijvingen last onder bestuursdwang/dwangsom etc.), kunnen ook buitengewoon opsporingsambtenaren zijn aangewezen en in dat kader zijn opgeleid en gecertificeerd (strafrechtelijk).

De omgevingsdiensten (regionale uitvoeringsdiensten) zijn belast met uitvoeringstaken op het gebied van het omgevingsrecht. Ze voeren voor het bevoegde gezag (gemeente en provincie) deze taken uit. Ze verrichten als uitvoeringsorgaan van de gemeente controles bij inrichtingen (deze term komt uit de Wet milieubeheer, vrij vertaald: bedrijven die een milieubelastende taak verrichten) en houden toezicht in het buitengebied.

Het Openbaar Ministerie/ de officier van justitie is verantwoordelijk voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten en stuurt de politie daarop aan. Ook bepaalt het OM of de ontvangen gegevens voldoen aan de voorwaarden voor vervolging in het kader van het strafrecht.

  • Bij ‘normale’ drugsafvaldumping gaat men er vanuit dat de gebruikelijke afspraken met de politie worden uitgevoerd en gerespecteerd.
  • Bij bijzondere omstandigheden zoals een extreme dumping van vaten, het aantreffen van productieplaatsen voor synthetische drugs of van opslag van halffabricaten synthetische drugs en/of grondstoffenopslag, moet er contact worden opgenomen met het Openbaar Ministerie, bijvoorbeeld met de piketofficier van justitie. De (hulp)officier van justitie bepaalt of de OM-inzet per ommegaande of later opgeschaald wordt

De gemeente, provincie, waterbeheerders of de eigenaar schakelt een daartoe bevoegd en gespecialiseerd bedrijf in om de aangetroffen afvalstoffen af te voeren (ADR-regelgeving). Deskundige adviesbureaus en -begeleiders, aannemers en hogere veiligheidsdeskundigen of anderen, kunnen op verzoek van de hiervoor genoemde organisaties ingeroepen worden om hun specifieke deskundigheid bij het behandelen van de aangetroffen drugsafvaldumping en/of de effecten ervan, bijvoorbeeld bodemvervuiling, in te zetten.

Het gespecialiseerde bedrijf kan belast worden met:

  • Opslag (in depot): een selectie van de aangetroffen stoffen is afgezonderd en moet afgevoerd worden naar een specifieke locatie voor bemonstering.
  • Verwerken: als er geen sporen zijn aangetroffen die veiliggesteld of onderzocht moeten worden, moet het aangetroffen drugsafval afgevoerd, verwerkt en/of vernietigd worden.

Veiligheidsinstructies bij het ter plaatse komen:

  • Aankomen in afvoerende luchtstroom
    Benader de situatie altijd met de wind in de rug. Dan is de blootstelling aan schadelijk dampen en/of gassen minimaal.
  • Afblijven en aanzien
    Raak geen verpakkingen aan en open deze niet. Ga bij een mogelijke productieplaats voor synthetische drugs niet naar binnen, omdat er altijd gevaar aanwezig is voor giftige stoffen, gassen, brand of ontploffing.
  • Afstand houden en behouden
    Blijf op ten minste 25 meter afstand verwijderd van de aangetroffen stoffen. Verhoog de veiligheidsafstand naar ten minste 50 meter als er sprake is van bolstaande vaten, sissende verpakkingen en/of vrijkomende dampen. Het houden van afstand is ook belangrijk zodat mogelijk sporen niet beschadigd raken of verloren gaan. Dit is ook van belang voor de mogelijkheden om de opruimkosten in het bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke traject te verhalen op de dader.
  • Alarmeren
    Alarmeer deskundigen (112). Meld de aangetroffen situatie en de zichtbare of dreigende schade/situatie. Benoem zo nauwkeurig mogelijk de omvang. Geef de exacte locatie door en geef aan of er sprake is van brand/rook dat van de dumping afkomt.

Veiligheidsinstructies bij het ter plaatse komen specifiek voor toezichthouder/boa:

  • Afzetten en afschermen
    Zet de locatie af, bijvoorbeeld met een lint. Beveilig en bevries het gebied rondom de locatie om risico’s, verlies en verstoring van sporen te voorkomen.
  • Aanwijzingen zoeken
    Zoek op afstand aanwijzingen over de aard, samenstelling en herkomst van stof(fen), zoals verschijningsvorm, (gevaar)etiketten en geurwaarneming. Zie deze aanwijzingen altijd als indicaties. Zoek altijd naar getuigen en aanwijzingen over het tijdstip van de dumping, betrokken voertuigen en personen en van bedrijfsactiviteiten (productieplaatsen voor synthetische drugs), zoals omgevingsonderzoek. Inventariseer welke andere (opsporings)handelingen zinvol zijn.
  • Administreren
    Registreer en fotografeer! Maak aantekeningen voor het proces-verbaal van bevindingen en start een journaal, zoals wie is wanneer gebeld, wat is door wie gezegd, gedaan en afgesproken.

Relevante wetsartikelen bestuursrechterlijke handhaving:

Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  1. Een ieder neemt voldoende zorg voor het milieu in acht.
  2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
  3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid laat onverlet de uit het burgerlijk recht voortvloeiende aansprakelijkheid en de mogelijkheid van rechtspersonen als bedoeld in artikel 1, boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, om uit dien hoofde in rechte op te treden.
  1. Een ieder die handelingen met betrekking tot afvalstoffen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, is verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
  2. Het is een ieder bij wie afvalstoffen ontstaan, verboden handelingen met betrekking tot die afvalstoffen te verrichten of na te laten, waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.
  3. Het is een ieder verboden bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, handelingen met betrekking tot afvalstoffen te verrichten, indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.
  4. Onder handelingen als bedoeld in het derde lid wordt in ieder geval verstaan: inzamelen of anderszins in ontvangst nemen, bewaren, nuttig toepassen, verwijderen, vervoeren of verhandelen van afvalstoffen of bemiddelen bij het beheer van afvalstoffen.
  5. De verboden, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden niet voor zover deze handelingen betreffen, die degene die deze verricht, uitdrukkelijk zijn toegestaan bij of krachtens deze wet of een in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wet of de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze – al dan niet in verpakking – buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.

Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:

  • Op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;
  • Overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
  • Op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein, of
  • Instortings-, omval- of ander gevaar wordt veroorzaakt.
  1. De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
  2. Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
    c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
  1. Het is verboden:
    a. afvalwater te lozen op of in de bodem, tenzij dat lozen is toegestaan bij of krachtens de artikelen 3.1 tot en met 3.8, 3.10, 3.13, 3.14, 3.16, 3.22, 3.24 en 3a.2;
    b. afvalwater en andere afvalstoffen te lozen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater niet zijnde een vuilwaterriool, tenzij dat lozen is toegestaan bij of krachtens de artikelen 3.1 tot en met 3.5, 3.10, 3.13, 3.22, 3.24 en 3a.2.
  1. Het is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
    a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap;
    b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;
    c. artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van toepassing is.
  2. Het is verboden met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, water of stoffen te brengen op een zuiveringtechnisch werk, tenzij:
    a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door het bestuur van het in artikel 3.4 bedoelde waterschap;
    b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur

Strafrechtelijke handhaving

ij die opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengt, wordt gestraft:

  • met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is;
  • met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.

  1. De opsporingsambtenaren hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang:
    1. tot de vervoermiddelen, met inbegrip van woongedeelten, waarvan hun bekend is, of waarvan redelijkerwijze door hen kan worden vermoed, dat daarmede ingevoerd of vervoerd worden of dat daarin, daarop of daaraan bewaard worden of aanwezig zijn middelen als bedoeld in lijst I of II;
    2. tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.
  2. Zij zijn bevoegd een persoon, verdacht van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, aan de kleding te onderzoeken.
  3. Zij zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
  4. De officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden is bevoegd een persoon die zojuist binnen het grondgebied van Nederland is binnengekomen of die op het punt staat dit grondgebied te verlaten, en die is aangehouden terzake van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, een vordering te geven tot medewerking aan een urineonderzoek, gericht op het aantonen van de aanwezigheid in het lichaam van middelen als bedoeld in lijst I of II.
  1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
    1. een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
    2. zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,
    3. voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,

    wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  2. Niet strafbaar is hij die de in het eerste lid omschreven feiten begaat met betrekking tot het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
  1. De in artikel 10, eerste lid, en artikel 11, eerste lid, strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
  2. De in de artikelen 10, tweede tot en met zesde lid, 10a, eerste lid, 11, tweede tot en met vijfde lid, 11a en 11b strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
  3. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan:
    1. een der in artikel 10a, eerste lid, strafbaar gestelde feiten voorzover die zijn gepleegd om het in artikel 10, vijfde lid, strafbaar gestelde feit voor te bereiden of te bevorderen, dan wel
    2. poging tot of deelneming aan het in artikel 10, vijfde lid, strafbaar gestelde feit.
  4. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een der in artikel 10, tweede tot en met vijfde lid, artikel 10a, eerste lid, artikel 11, tweede tot en met vierde lid, en artikel 11a strafbaar gestelde feiten, indien het feit is gepleegd aan boord van een buitenlands vaartuig dan wel een vaartuig zonder nationaliteit of een daarmee gelijk gesteld vaartuig uit hoofde van het internationale recht, op open zee, en wordt opgetreden in het kader van de toepassing van het Verdrag ter uitvoering van artikel 17 van het Verdrag tegen sluikhandel.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 33 tot en met 34 en 36b tot en met 36d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:1:12 van het Wetboek van Strafvordering worden de in lijst I of II bedoelde middelen verbeurd of aan het verkeer onttrokken verklaard.

  1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
    1. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
    2. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

Het is verboden te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens:

  1. de artikelen 3, tweede, derde, zesde lid en lid 6 bis, en 8, eerste en tweede lid, van Verordening nr. 273/2004 en de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, 8, eerste lid, 9, 12, eerste lid, en 20 van Verordening nr. 111/2005;
  2. artikel 3, achtste lid, van de Gedelegeerde Verordening;
  3. de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste, tweede en derde lid, 5, eerste tot en met zesde lid, en 7, eerste alinea, van Verordening nr. 273/2004, de artikelen 3, 4, 5, 14, tweede lid, en 22 van Verordening nr. 111/2005 en de artikelen 3, eerste en negende lid, 5, eerste lid, eerste alinea, van de Gedelegeerde Verordening, de artikelen 6, eerste alinea, 7, eerste lid, en 11, achtste, negende en tiende lid van de Uitvoeringsverordening.
  1. Indien er een redelijk vermoeden bestaat dat geregistreerde stoffen als bedoeld in Verordening nr. 273/2004 en Verordening nr. 111/2005 bestemd zijn voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen, verbiedt Onze Minister het binnen of buiten het douanegebied van de Unie brengen van deze stoffen.
  2. Het is verboden te handelen in strijd met een verbod als bedoeld in het eerste lid.
  3. Onze Minister kan een verbod als bedoeld in het eerste lid opheffen.

Meer informatie drugsafval: