Bevoegd gezag bij inspectie brandbeveiliging

Handhaving brandveiligheid volgens het Bouwbesluit. Als bevoegd gezag kan je de inspectie volgens het CCV-schema gebruiken bij de beoordeling of de brandbeveiligingsinstallatie betrouwbaar is en past bij de situatie. Het bevoegd gezag kent vergunningen toe en toetst op naleving. Het bevoegd gezag is de gemeente of de provincie. De brandweer of de regionale uitvoeringsdienst kan als adviseur van het bevoegd gezag optreden.
Volgens het Bouwbesluit is een CCV-inspectiecertificaat verplicht voor brandmeldinstallaties en ontruimingsalarminstallaties in gebouwen met kwetsbare bewoners, of als er veel mensen aanwezig zijn die de situatie niet goed kennen, zie tabel 1 Bouwbesluit 2012. Inspectie is ook verplicht in een gebouw met een sprinklerinstallatie of een rookbeheersingsinstallatie als die geplaatst zijn om als “gelijkwaardige oplossing” aan het Bouwbesluit te kunnen voldoen.
Bij opslag van gevaarlijke stoffen en vuurwerk is ook een inspectierapport verplicht. Het CCV heeft hier een speciaal inspectieschema voor opgesteld.
De verzekeraar kan ook inspectie verplicht stellen. Dit gebeurt met name als een brand veel schade kan veroorzaken.
Een installatie kan drie soorten certificaten hebben: installatiecertificaat, onderhoudscertificaat en inspectiecertificaat. De eerste twee zijn vormen van “productcertificatie”; zowel de afbakening als de manier van beoordelen is anders dan bij inspectie.
- Een leverancier kan een brandbeveiligingsinstallatie ontwerpen, installeren en opleveren met een certificaat van leveren. Het certificaat van leveren betekent dat de installateur verklaart dat de installatie volgens het CCV-schema voor leveren en de norm is aangelegd. De certificatie-instelling houdt er toezicht op dat de installateur goede installaties levert. Via audits worden de bedrijfsvoering, het kwaliteitssysteem en de opleiding van de medewerkers gecontroleerd, en via steekproefcontroles wordt het geleverde werk gecontroleerd.
- Een onderhoudsbedrijf kan een installatie onderhouden volgens de norm en het CCV schema voor onderhoud en een onderhoudscertificaat verstrekken. Het onderhoudscertificaat betekent dat het onderhoudsbedrijf de installatie heeft gecontroleerd en alles heeft gerepareerd waar dat nodig was volgens de onderhoudsnorm en de onderhoudsvoorschriften. De certificatie-instelling controleert met een audit en steekproefcontroles of het onderhoudsbedrijf de eigen bedrijfsvoering op orde heeft en het onderhoud goed uitvoert.
- De inspecteur beoordeelt of het brandbeveiligingssysteem doeltreffend is en kan een inspectiecertificaat verstrekken. Dat betekent dat een brandmeldinstallatie op tijd brand moet kunnen detecteren, een ontruimingsalarminstallatie moet kunnen waarschuwen en een sprinklerinstallatie de brand moet kunnen beheersen of blussen. De inspecteur kijkt verder dan de installatie zelf: naar het gebruik van de ruimte, of de installatie daarbij past, en of de sturingen wel goed werken. Anders gezegd, interactie met andere installaties, zoals liften en luchtbehandelingsinstallaties, bouwkundige en organisatorische zaken die randvoorwaarden zijn voor het bereiken van de doelen met de installatie, worden ook beoordeeld. De inspecteur gaat daarmee een stapje verder dan de leverancier van de installatie en het onderhoudsbedrijf. Als er een certificaat van leveren en/of onderhoudscertificaat beschikbaar is gebruikt de inspecteur deze; het inspectieschema geeft aan welke onderdelen de inspecteur dan minder uitgebreid hoeft te toetsen.
Een gebouw voldoet zelden aan alle bepalingen en normen in het Bouwbesluit. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om te beoordelen of een normafwijking kan worden beoordeeld als gelijkwaardige oplossing.
Een inspectie-instelling beoordeelt of het brandbeveiligingssysteem doeltreffend is, dat wil zeggen of het de doelstellingen kan behalen voor dat systeem. Normafwijkingen zijn daarbij mogelijk, maar er moet worden onderbouwd dat de installatie de doelen nog steeds kan halen. De inspecteur gebruikt daarvoor het inspectieschema, dat bepaalt waar de inspecteur op moet beoordelen. Een oplossing die als gelijkwaardige oplossing in de zin van het Bouwbesluit aangedragen is door een eigenaar, en geaccepteerd door het bevoegd gezag, kan soms door de inspecteur als niet-doeltreffend worden beoordeeld.
Een voorbeeld is als er volgens de vergunningverlener geen nevenmelders hoeven te worden gemonteerd, omdat er rekening mee gehouden wordt dat die in een monumentaal pand niet wenselijk zijn, en er ook geen alternatieve maatregelen worden getroffen, waardoor je niet kunt zien waar de brand is. De inspecteur moet dit afkeuren, omdat hij volgens het inspectieschema moet controleren of er nevenmelders zijn. De inspecteur zet dit in zijn inspectierapport als afkeurpunt, en mag geen inspectiecertificaat verstrekken.
Als er geen inspectiecertificaat is, maar wel een inspectierapport, kan het bevoegd gezag het rapport gebruiken om te beoordelen of de afwijking ernstig genoeg is om gevolgen te hebben voor vergunningverlening of handhaving, of om het ontbreken van het inspectiecertificaat te gedogen. In bovenstaand voorbeeld heeft de inspecteur de brandbeveiliging afgekeurd, terwijl de brandbeveiliging is aangelegd volgens de vergunning.
Als de inspecteur één fout vindt, bijvoorbeeld een deur die niet wordt dichtgestuurd, een missende nevenmelder of een missend proefbrandrapport, moet de inspecteur afkeuren en kan hij geen inspectiecertificaat verstrekken. De inspecteur mag de afwijking niet wegen, zoals het bevoegd gezag dat wel mag.
Een installatie die volledig volgens de norm en voorschriften van de fabrikant is aangelegd, is een doeltreffende installatie. Maar niet altijd kan aan alle bepalingen van de norm worden voldaan, bijvoorbeeld door lokale omstandigheden. Dan wordt het anders opgelost dan de norm voorschrijft. Als is onderbouwd dat de gekozen oplossing ook doeltreffend is, kan de inspecteur de oplossing goedkeuren.
De inspecteur controleert niet alle normbepalingen, alleen de normbepalingen die een relatie hebben met de doeltreffendheid van de brandbeveiligingsinstallatie.
De inspecteur kijkt naar alle aspecten die te maken hebben met de doeltreffendheid van de brandbeveiligingsinstallatie. Hij controleert de installatie zelf, en controleert of de installaties die moeten worden gestuurd, inderdaad worden gestuurd. Hij controleert of de brandbeveiligingsinstallatie aansluit op de organisatie, en of het gebruik van het gebouw past bij de installatie.
In hoeverre brandwerende scheidingen gecontroleerd worden verschilt per brandbeveiligingssysteem: de inspecteur controleert bij een brandmeldsysteem alleen de gestuurde onderdelen: bijvoorbeeld of de deuren dicht gaan die dicht moeten gaan. Hij controleert niet of de hele brandscheiding in orde is. Bij een sprinklerinstallatie controleert de inspecteur de brandscheiding tussen het bewaakte deel en het onbewaakte deel, omdat dat essentieel is voor het behalen van de doelstellingen.
De inspecteur controleert de vluchtroutes niet; dat valt buiten de doelstellingen waarop het inspectieschema toetst.
Als de inspecteur geen inspectiecertificaat kan verlenen, maar de brandbeveiliging wel is aangelegd volgens de vergunning, hoeft dat voor vergunningverlening of handhaving niet direct een probleem te zijn. Bevoegd gezag kan in het inspectierapport namelijk zien waarom de inspecteur heeft afgekeurd en er geen inspectiecertificaat is. Als het afkeurpunt naar oordeel van het bevoegd gezag weinig of geen invloed heeft op de veiligheid, kan het bevoegd gezag ervoor kiezen om het ontbreken van een inspectiecertificaat te gedogen.
Volgens het Bouwbesluit moet je een geldig inspectiecertificaat hebben. Een inspecteur mag afkeurpunten niet wegen, en als er maar een afkeurpunt is kan de inspecteur geen inspectiecertificaat verstrekken, ook niet als de brandbeveiliging volgens de vergunning is aangelegd.
Het bevoegd gezag heeft wel discretionaire bevoegdheid: een recent inspectierapport kan voldoende zijn, als het bevoegd gezag de reden voor afkeur gedoogt.
In het inspectierapport staan alle opvallende zaken: de afkeurpunten, de goedgekeurde situaties of omstandigheden, en aandachtspunten die relevant zijn voor de eigenaar of gebruiker, maar eigenlijk niet bij de inspectie horen.
Afkeurpunten zijn de inspectiepunten die de inspecteur heeft beoordeeld, en niet voldoen aan de goedkeurcriteria uit het inspectieschema en ook niet als goedgekeurde situatie of omstandigheid beoordeeld zijn. In het rapport staat waar het afkeurpunt is gevonden en waarom het niet voldoet.
Goedgekeurde situaties of omstandigheden zijn afwijkingen van de norm of het voorschrift, die op een andere manier zijn opgelost en daarmee toch leiden tot een doeltreffende brandbeveiliging.
Aandachtspunten zijn dingen die de inspecteur heeft opgemerkt en van belang zijn voor de brandbeveiliging, maar niet goed passen onder de inspectiepunten uit inspectieschema.
Bij inspectie op afgeleide doelstellingen oor het Bouwbesluit gebruikt de inspecteur de vergunning en het upd om de doeltreffendheid te beoordelen. Een afwijking van het upd hoeft niet te leiden tot een afkeurpunt, als de inspecteur beoordeelt dat een doeltreffende brandbeveiliging mogelijk is ondanks de afwijking.
Bij inspectie van opslag van gevaarlijke stoffen is het uitgangspuntendocument wel de basis voor de inspectie. Als de brandbeveiliging op locatie of de opslag afwijkt van het uitgangspuntendocument is een afkeurpunt, als betreffend onderwerp ook een inspectiepunt in het schema is. Een afkeurpunt kan worden opgelost met het aanpassen van de situatie op locatie of het aanpassen van het uitgangspuntendocument. In het laatste geval kan afstemming tussen eigenaar en bevoegd gezag aan de orde zijn.
Bij inspectie voor het Bouwbesluit kan de inspectie worden uitgevoerd als de vergunning is verleend, en gebruikt de inspecteur de vergunning als blijk van instemming door bevoegd gezag. De inspectie kan ook worden uitgevoerd voordat de vergunning is verleend.
Bij inspectie van opslag van gevaarlijke stoffen (PGS) moet een uitgangspuntendocument worden geïnspecteerd voor een vergunning wordt afgegeven.
Volgens het Bouwbesluit 2012 is ondertekening van een programma van eisen of uitgangspuntendocument door het bevoegd gezag geen eis. Dit geldt zowel voor nieuwe installaties als voor wijzigingen en aanpassingen aan bestaande installaties.
In de Regeling Bouwbesluit 2012 staat in artikel 5.3a over NEN 2535 en NEN 2575:
Bij de toepassing van NEN 2535 en NEN 2575 is het in die normen bedoelde akkoord van de bevoegde autoriteit verkregen met een vergunning voor het bouwen of voor brandveilig gebruik of door een melding als bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, van het besluit.
Bij gelijkwaardige oplossingen beoordeelt het bevoegd gezag de gelijkwaardigheid volgens artikel 1.19 lid 4:
Bij de gebruiksmelding, bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, onderdeel a, onder 2, verstrekt de melder voor zover dit naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is gegevens en bescheiden waarmee de gelijkwaardigheid voldoende aannemelijk wordt gemaakt.
Bij inspectie van de brandbeveiliging van opslag van gevaarlijke stoffen is het uitgangspuntendocument onderdeel van de vergunning, en is het inspectierapport nodig voor het verlenen van de vergunning.
Een inspectiecertificaat geeft ook bij risicogericht toezicht vertrouwen in de brandbeveiligingsinstallatie. Als er geen inspectiecertificaat is, maar er wel een inspectierapport, staat in het inspectierapport waarom er geen certificaat kon worden verstrekt. Door inzicht in mogelijke scenario’s kan bevoegd gezag de afkeurpunten meewegen en besluiten het ontbreken van een inspectiecertificaat te gedogen.
Ja, voor de brandbeveiliging van de opslag van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld volgens PGS 15) moet een andere inspectie worden uitgevoerd met een ander inspectieschema dan voor een brandbeveiligingsinstallatie voor het Bouwbesluit.
Het uitgangspuntendocument moet voor het verlenen van de vergunning worden geïnspecteerd. De inspecteur beoordeelt of het uitgangspuntendocument leidt tot een doeltreffende brandbeveiliging.
De inspecteur beoordeelt vervolgens op locatie of de brandbeveiliging overeenkomt met het uitgangspuntendocument. Een afwijking ten opzichte van het uitgangspuntendocument betekent dat de situatie moet worden aangepast of het uitgangspuntendocument moet worden herzien.
Elke vijf jaar moet er een nieuwe inspectie van het uitgangspuntendocument worden uitgevoerd, om te toetsen of het nog voldoet, gebruikmakend van de huidige inzichten.
Voor opslag van gevaarlijke stoffen is een vergunning nodig op grond van de Wet Milieubeheer. Onderdeel van die vergunning zijn de eisen aan brandbeveiliging. In de publicatiereeks gevaarlijke stoffen (PGS) is voorgeschreven dat het uitgangspuntendocument en de brandbeveiliging moeten worden geïnspecteerd door een onafhankelijke inspectie-instelling onder accreditatie. De inspectie volgens de inspectieschema’s van het CCV, opgesteld met vertegenwoordigers van opslagbedrijven, bevoegd gezag en inspectie-instellingen, wordt onder accreditatie uitgevoerd.
In de CCV-inspectieschema’s staat hoe inspectie wordt uitgevoerd en welke aspecten worden beoordeeld. De schema’s sluiten naadloos aan op de PGS-richtlijn voor opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15), en zijn ook bruikbaar voor beoordeling van brandbeveiliging op grond van andere PGS–richtlijnen, zoals PGS 8, PGS 29 en PGS 31.