Ga naar de inhoud

Verduidelijking toetsingskader voor voorbereidingshandelingen

Laatst gewijzigd op: 28-12-2023

ABRvS 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523

beeld van vrouwe justitia tegen een blauwe achtergrond

ABRvS 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523

Er worden twee loodsen voor de duur van zes maanden gesloten vanwege strafbare voorbereidingshandelingen ten behoeve van grootschalige beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. In beroep oordeelt de rechtbank dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eigenaar van het perceel wist of een ernstig vermoeden behoorde te hebben dat de loodsen werden gebruikt als opslag van materialen voor het inrichten van een hennepkwekerij. De eigenaar van het perceel verhuurde de loodsen en voerde regelmatig controles uit op het gebruik van de loodsen, maar zag nooit iets verdachts. Daarnaast was de situatie in de loodsen niet dusdanig dat de eigenaar wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren om een grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepkwekerij op te zetten.

In hoger beroep verwijst de Afdeling naar de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 13b lid 1 onder b Opiumwet. Hieruit blijkt dat de burgemeester voldoende aannemelijk moet kunnen maken dat aan het subjectieve bestanddeel (‘wist of ernstige reden om te vermoeden’) is voldaan. Die aannemelijkheid kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden die door de politie zijn vastgesteld. Verwijtbaarheid van de verhuurder is hierbij niet vereist. Het gaat erom of de in het pand aangetroffen stoffen of voorwerpen, eventueel in combinatie met andere feitelijkheden, de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van verboden voorbereidingshandelingen. Dit betekent dat de burgemeester niet aannemelijk hoeft te maken dat de aangeschreven persoon zelf wist of een ernstig vermoeden had dat de in het pand aanwezige stoffen of voorwerpen bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. Of de aangeschreven persoon het wist en of deze verwijtbaar heeft gehandeld, kan wel relevant zijn bij de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn sluitingsbevoegdheid gebruik mocht maken. In deze zaak komt de Afdeling tot de conclusie dat de burgemeester bevoegd was om de loodsen te sluiten, maar dat hij de sluitingsduur had moeten beperken tot drie maanden.