Eigenaar smartshop kon weten dat aangetroffen voorwerpen bestemd zijn voor drugshandel
Laatst gewijzigd op: 17-04-2024ABRvS 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1251

ABRvS 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1251
De burgemeester van Rotterdam sluit een smartshop voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit herroepen. Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld. In de smartshop zijn verschillende stoffen en goederen aangetroffen die afzonderlijk niet strafbaar zijn, maar gelet op de aard en hoeveelheden hiervan kan het volgens de burgemeester niet anders dan dat deze bedoeld zijn voor het produceren en verhandelen van drugs.
De rechtbank oordeelde hier anders over en oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om over te gaan tot sluiting. Volgens de rechtbank heeft de burgemeester niet aannemelijk gemaakt dat de stoffen en goederen bestemd zijn voor strafbare voorbereidingshandelingen.
De Afdeling oordeelt echter dat de burgemeester wél bevoegd is om tot sluiting over te gaan. Volgens de Afdeling is de combinatie van versnijdingsmiddelen met andere goederen relevant, zoals de verpakkingen met verborgen ruimtes en een groot aantal vitrines met geldtelmachines. De eigenaar van de smartshop wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de versnijdingsmiddelen (mannitol, inositol en cafeïne) worden verkocht als voedingssupplementen in hoeveelheden van niet meer dan 100 gram en dat de geldtelmachines, verpakkingen met verborgen ruimtes en vacuümmachines apart aan klanten worden verkocht.
Of de wederpartij daadwerkelijk wist of een ernstig vermoeden had dat de aangetroffen voorwerpen bestemd waren voor drugshandel is niet van belang. De burgemeester moet enkel aannemelijk maken dat de belanghebbende ‘weet of ernstige reden heeft om te vermoeden’ en dit mag de burgemeester doen op basis van de feitelijke situatie.