De achterdeur problematiek van coffeeshops heeft niet tot gevolg dat de sluiting van een externe handelsvoorraad onevenredig is
Laatst gewijzigd op: 20-12-2023ABRvS 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3293

ABRvS 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3293
Naar aanleiding van een hennepgeur en een anonieme melding heeft de politie een woning doorzocht en 0,8 gram cocaïne en 68.753,03 gram aan plakken hasj, spacecandy, spacecookies, spacechoco, spacecake, joints en henneptoppen aangetroffen. Na berekening van het netto gewicht gaat het om 0,5 gram cocaïne en 18.577,60 gram softdrugs. De burgemeester heeft vervolgens de eigenaar van de woning gelast deze binnen twee dagen te sluiten voor een periode van zes maanden.
Appellant voert onder andere aan dat het gaat om een externe afroepbare handelsvoorraad ten behoeve van een coffeeshop, wat door strafrechters niet wordt bestraft in verband met de ‘achterdeurproblematiek’.
De Afdeling oordeelt echter dat artikel 13b Opiumwet geen uitzondering kent voor een handelsvoorraad van een coffeeshop. De sluiting is daarnaast noodzakelijk vanwege de grote hoeveelheid aangetroffen drugs en de kans op ripdeals. Tevens bestaat er een kans op herhaling, omdat in de naastgelegen woning al eerder een handelsvoorraad voor een coffeeshop is aangetroffen.
De Afdeling oordeelt ook dat de sluiting evenredig is. De met het gedoogbeleid van coffeeshops samenhangende achterdeurproblematiek brengt niet noodzakelijkerwijs met zich mee dat de woningsluiting onevenredig is. Daarbij is van belang dat de burgemeester rekening houdt met de achterdeurproblematiek door niet actief op zoek te gaan naar de extern opgeslagen handelsvoorraden van coffeeshops en dergelijke opslaglocaties alleen sluit als deze per toeval of na meldingen van overlast of onveilige situaties worden aangetroffen. Dat is in dit geval ook gebeurd. Het feit dat appellant door de strafrechter is vrijgesproken, heeft niet tot gevolg dat de sluiting onevenredig is.