Gebiedsverbod moet voldoen aan de eis van proportionaliteit
De officier van justitie legde een gebiedsverbod op met toepassing van art. 509hh Sv. De officier van justitie moet bij het opleggen van de gedragsaanwijzing rekening houden met de eis van proportionaliteit.

Kenmerken
- Gebiedsverbod
- Diefstal
- Verstoring van de openbare orde
- Proportionaliteit
Van welk strafbaar feit werd de verdachte verdacht?
Een minderjarige jongen werd verdacht van diefstal, samen met anderen bij een benzinepomp. Het ging om het stelen van blikjes Redbull, drop en chocolade.
Welke gedragsaanwijzing legde de officier van justitie op?
De officier van justitie legde een gebiedsverbod op met toepassing van art. 509hh Sv.
Wat besloot de rechter?
De rechter oordeelde of aan de wettelijke voorwaarden van artikel 509hh Sv was voldaan. Hij moest beoordelen of er ernstige bezwaren bestonden tegen de jongen voor verdenking van het strafbare feit en daarmee de openbare orde verstoorde. Ook moest de rechter toetsen of er grote vrees bestond voor herhaling.
Er waren meerdere processen-verbaal voorhanden, een getuigenverklaring, goederen die in de auto van de jongen waren aangetroffen en de jongen stond bovendien op camerabeelden. Op basis hiervan vond de rechter dat er bezwaren waren tegen de jongen voor de diefstal. De rechter vond een grote vrees voor herhaling voldoende aannemelijk. Vervolgens oordeelde de rechter over de proportionaliteit van de gedragsaanwijzing. Door de gedragsaanwijzing had de jongen meerdere voetbalwedstrijden van Ajax gemist. Ook had hij een nagenoeg blanco strafblad. De jongen had zich bij de diefstal niet bedreigend uitgelaten. De rechter woog het blanco strafblad af tegen het verwijt wat de jongen werd gemaakt. De rechter vond daarbij de gedragsaanwijzing niet proportioneel. Het beroep van de jongen was daarom gegrond en de rechtbank beëindigde de gedragsaanwijzing.
Wat leert deze uitspraak ons?
De officier van justitie moet bij het opleggen van de gedragsaanwijzing rekening houden met de eis van proportionaliteit. Dit betekent dat de gedragsaanwijzing in redelijke verhouding moet zijn tot de verdenking van het strafbare feit.
Meer informatie over deze zaak: ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ6210