Ga naar de inhoud

De 7 sprints

Bij de ontwerpgerichte wijkaanpak met Design Thinking doorloop je met elkaar 7 stappen, ook wel sprints genoemd.

Bij elke sprint gebruik je de opbrengsten uit de vorige sprint om verder te komen. Je zet daarbij verschillende werkvormen in om de antwoorden te krijgen die je nodig hebt. Deze wijkaanpak eindigt met oplossingen of interventies waar draagvlak voor is en die in de praktijk getoetst zijn. De wijk wordt stapsgewijs vitaler en veiliger; fijn om te wonen, te werken en te zijn.

Zeven stappen

In deze beginfase gaat het om het begrijpen van wat er speelt in een wijk door meelevend te luisteren. Wat is het probleem, wat willen mensen graag, waarom? Aannames en vooroordelen gaan overboord en je luistert, vraagt door en maakt verbinding met de pijn die mensen in de wijk ervaren. Waar willen ze van verlost worden? Luister, hoor, zie en voel.

Zien en voelen

In deze eerste sprint gaan alle aannames en vooroordelen overboord. Leef je in in de wereld van de bewoners en andere betrokkenen. Zo leg je de basis voor een oplossing die de mensen of doelgroep centraal zet. Wat is de precieze vraag van mensen in de wijk? Wat zijn hun behoeften en welke uitdagingen zijn er om hun probleem of problemen op te lossen?

Samen de glijbaan af

Om te weten hoe hoog de nood van het probleem is, breng je in kaart waar mensen op de zogenoemde ‘glijbaan’ zijn. Deze glijbaan is ontwikkeld door Karin de Galan en zij gebruikt dit model om de ‘pijn op tafel te krijgen’. Om te veranderen, moeten betrokkenen namelijk eerst de noodzaak voelen. Daarom moet je eerst de motivaties en perspectieven naar boven halen.

Grofweg kun je de betrokkenen indelen in 3 groepen, van hoog op de glijbaan naar onderaan op de glijbaan:

  1. Betrokkenen die het probleem niet zien; zij ervaren geen pijn (hoog op de glijbaan).
  2. Betrokkenen ervaren de pijn (midden op de glijbaan), maar hebben geen kansen of mogelijkheden om de situatie te veranderen.
  3. Betrokkenen die de pijn heel duidelijk voelen en de wil hebben om een verandering op gang te brengen (onderaan de glijbaan).

De groep die onderaan de glijbaan zit, die de pijn voelt en het vertrouwen heeft om het samen op te pakken, moet je wellicht een beetje in toom houden. In ieder geval totdat de eerste 2 groepen over de brug zijn en meedoen. Maar dat betekent niet dat je deze groep links moet laten liggen. Ook van deze mensen moet je weten waar de pijn precies zit en de zere plekken goed in kaart brengen.

Iedereen voelt de pijn

De eerste 2 groepen moet je zien te verleiden om actief mee te doen. Want pas op het moment dat iedereen de pijn in de wijk voelt én er vertrouwen in heeft om dat samen op te pakken, is er pas sprake van een situatie waarin iedereen de noodzaak sterk voelt om mee te doen. En dus de neuzen in de (welbekende) zelfde richting staan. Met de juiste werkvormen werk je naar dit punt toe. Bijvoorbeeld door uitdagende stellingen te gebruiken of situaties uit de wijk te bespreken.

Aan het einde van deze sprint liggen de verschillende pijnpunten – zoals deze gezien en gevoeld worden – op tafel. De ‘temperatuur’ van de wijk is opgenomen. Nu kun je door naar sprint 2 waarin je een beeld krijgt van wat er precies aan de hand is.

In deze fase scherp je de pijnpunten uit de wijk verder aan. Je verzamelt harde en zachte informatie van de wijk.

Harde informatie

Raadpleeg bijvoorbeeld de veiligheidsmonitorde cijfers van het CBS en de politiecijfers of bestudeer de prijsontwikkeling van woningen in de wijk door de gegevens uit het Kadaster op te vragen. Dat is de harde kant van het verhaal.

Zachte informatie

Praat ook met bewoners, ondernemers, jongeren en andere belangrijke groepen in de wijk. Zo haal je ook de zogenoemde zachte informatie boven tafel. Door naar de ervaringen in de wijk en de mening van bewoners en gebruikers te vragen, krijg je een vollediger beeld bij de wijk. Zo stel je van de wijk een steviger diagnose vast en kun je bepalen hoe je negatieve effecten kunt ombuigen naar meer positieve uitkomsten. Zo leg je een basis om de gewenste situatie voor de wijk helder te krijgen.

Innerlijke motivatie

Met deze manier van werken prikkel je de innerlijke motivatie van de betrokkenen. Als mensen weten wat positieve effecten zijn, dan kunnen ze ook onder woorden brengen wat ze willen; wat de gewenste situatie voor de wijk is. Het probleem van de wijk wordt nu duidelijk(er) en er komt een beter beeld naar boven van wat mogelijke oplossingen zijn die de mensen in de wijk helpen of ondersteunen.

Op basis van alle informatie die tot nu toe is opgehaald, bepaal je met elkaar wat de gewenste situatie is voor de wijk. Belangrijk is dat iedereen zich kan vinden in deze wijkwens(en). De wensen worden in een ontwerpbrief samengevat. Dat is meteen een verantwoording voor de taak die voorligt: het bedenken, testen en ontwikkelen van interventies die bijdragen aan het gewenste resultaat.

Ontwerpbrief

De ontwerpbrief brengt de opgave voor de volgende sprint(s) duidelijk in kaart: het ontwerpen van interventies die het probleem in de wijk helpen oplossen. Het gaat zowel om het bedenken van interventies als het ontwikkelen en testen ervan.

De brief (1 A4) bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Wat is het probleem? Het zogenoemde ontwerp van het probleem
  • Gevonden feiten over het probleem
  • Toelichting op de eerdere sprints
  • Tijdspad
  • De impact van de oplossing
  • Betrokkenen
  • Begeleiders.

Maak het jezelf makkelijk en gebruik deze invulbare pdf om jouw eigen ontwerpbrief op te stellen.

Als de brief is goedgekeurd door alle belangrijke betrokkenen, bindt iedereen zich aan de inhoud. Voert de gemeente de regie, dan zorgt zij dat iedereen achter de ontwerpbrief staat. Het college van burgemeester en wethouders is natuurlijk politiek verantwoordelijk, maar meestal gaat een gemeenteambtenaar met mandaat aan de slag. De brief geldt als het uitgangspunt om randvoorwaarden en doelstellingen voor de aanpak scherp te houden.

In deze sprint ga je samen op zoek naar de interventies die nodig zijn om de wensen voor de wijk waar te maken. Daar is natuurlijk niet een panklare oplossing voor te geven, want elke wijk is uniek. Het vraagt dus om de nodige creativiteit van alle betrokkenen om oplossingen of interventies te vinden die passen bij het karakter van de wijk en het probleem dat moet worden opgelost.

Werkvormen

Gebruik daarbij werkvormen die uitnodigen uit om buiten de gebaande paden te denken. Zoek je inspiratie voor werkvormen? Mail Danisa Latuhihin, zij helpt je graag verder.

Met elkaar vertaal je de gekozen interventies naar werkwijzen. En daar maak je modellen oftewel prototypes van. Je maakt bijvoorbeeld een beschrijving van de interventie, wat deze inhoud, voor wie het is bedoeld, hoe het werkt, wat en wie je daarbij nodig hebt en wanneer het model is geslaagd. De modellen die je maakt, test je in de volgende sprint.

De gekozen werkwijzen test je in deze sprint met een aantal mensen. Meestal zijn dat mensen uit de wijk. Dat kunnen mensen zijn die al betrokken zijn bij de wijkaanpak. Of mensen die dat niet zijn, maar wie je goed als proefkonijn kunt inzetten.

In deze sprint kom je door het testen van je modellen erachter hoe mensen reageren op de werkwijzen of interventies. Je krijgt een goed gevoel bij de beperkingen van de oplossing en bij de open eindjes. Je krijgt ook een indruk van hoe betrokkenen kunnen reageren als de werkwijze wordt ingevoerd.

Vragen die bijvoorbeeld worden beantwoord, zijn:

  • Is het effect wat je ervan verwachtte?
  • Komt er iets heel anders uit?
  • Moet er iets worden aangepast?

Door te testen leer je wat werkt en wat nog verder moet worden verbeterd. Allemaal informatie die je in sprint 7 gebruikt.

In deze sprint kijk je terug op het hele proces:

  • Hoe is er samengewerkt?
  • Waren de verschillende deelnemers echt betrokken?
  • Heeft iedereen zich aan zijn afspraken gehouden?
  • Is het resultaat gehaald dat jullie met elkaar voor ogen hadden?

Met deze reflectie zorg je dat je continue blijft leren van deze methode, en dat je op tijd bijstelt.